Oscar Franz en de ventielhoorn

Toen de 19-jarige Richard Strauss in 1883 zijn 1ste hoornconcerto (opus 11) schreef, droeg hij het stuk op aan zijn vader, de befaamde hoornist Franz Strauss. Deze opdracht is inderdaad te lezen op het originele piano-uittreksel, maar boven de uitgegeven versie van het stuk staat "Dem königlichem sachsichem Kammermusiker Hern Oscar Franz freundlichst gewidmet". Naar verluidt heeft Richard Strauss de opdracht op advies van zijn vader gewijzigd, omdat het stuk beter ontvangen zou worden als het aan de beroemde hoornist Oscar Franz zou zijn opgedragen.

Deze anekdote illustreert dat Oscar Franz een zeer invloedrijk hoornist en hoornleraar was in de tweede helft van de 19de eeuw. Ook nu nog wordt zijn "Grosse theoretisch-practische Waldhorn-Schule" veel gebruikt en leren we hoorntechniek en speelmanieren die op Oscar Franz zijn terug te voeren. Alle redenen dus om een artikel aan Oscar Franz te wijden! Maar helaas is er bijzonder weinig biografisch materiaal over Oscar Franz beschikbaar. Hij leefde van 1843 tot 1886 en werkte het grootste deel van zijn leven in Dresden, waar hij aan het conservatorium doceerde. In 1880 publiceerde hij zijn beroemde Waldhorn-Schule en ergens tussen 1886 en 1891 werd een door Oscar Franz bewerkte versie van de bekende etudes van Georg Kopprasch uitgegeven. Ook de etudes van Kopprasch maken nog steeds deel uit van het ijzeren repertoire.

Oscar Franz leefde in een voor de hoorngeschiedenis zeer spannende tijd. De ventielen waren ongeveer een halve eeuw eerder uitgevonden en de ventielhoorn was bezig aan zijn opmars in de klassieke muziekwereld, maar de natuurhoorn liet zich niet zomaar verdringen! Er zijn twee uitvinders van de ventielen, die aanvankelijk elk een eigen type ventiel ontwikkelden: Namelijk Stölzel en Blümel. Stölzel ontwikkelde het ventiel omstreeks 1814, maar van Blümel weet men het niet zeker, het zou ergens liggen tussen 1811 en 1815. Samen besloten ze om in 1818 een gezamenlijk patent aan te vragen op een ventiel dat gebaseerd was op één van Blümel's uitvindingen. Tegenwoordig zijn er voldoende historische aanwijzingen om aan te nemen dat het ventiel ontwikkeld werd om de bestaande natuurhoorns en -trompetten chromatisch te maken (en dus niet om het snel wisselen van stembeugels op de natuurhoorn mogelijk te maken, zoals lang gedacht werd). In 1814 schrijft Stölzel een brief waarin hij zijn uitvinding aanprijst bij Friedrich Wilhelm III, koning van Pruisen, dat op zijn hoorn alle tonen van hoog tot laag gespeeld kunnen worden met gelijke zuiverheid en kracht, zonder de hand in de beker te stoppen. Als gevolg van zijn uitvinding zullen componisten niet langer beperkt zijn in het gebruik van hoorns en trompetten, maar kunnen ze kiezen tussen elke majeur of mineur toonsoort. Stölzel is er van overtuigd dat op deze instrumenten muziek gemaakt zal gaan worden die de wereld zal verbazen.

Uiteraard duurde het een tijd voor de nieuwe ventielhoorn ook echt in de dagelijkse muziekpraktijk gebruikt werd. Klassiek geschoolde componisten waren gewend aan de natuurhoorn waarop de open tonen helder klonken en de gestopte tonen enigszins omfloerst, en zij maakten in hun muziek bewust gebruik van deze eigenschap. Een van de eerste toepassingen van de ventielhoorn was in de lage hoornpartijen (naast hoge partijen voor natuurhoorns), omdat met behulp van ventielen de ontbrekende lage tonen wel gespeeld konden worden, zodat de hoge en lage hoorns nu eindelijk complete octaven konden spelen. Behalve componisten moesten ook de hoornisten wennen aan de nieuwe mogelijkheden van hun instrument. sommige hoornisten gebruikten aanvankelijk de ventielen inderdaad als een manier om snel te wisselen tussen "natuurhoorns" in verschillende stemmingen. Ook toen al werd er gediscussieerd over de vraag of je klassieke muziek, waarin de componist bewust verschil gemaakt zou hebben tussen de open en gestopte tonen van de natuurhoorn, geheel open moet spelen op een moderne ventielhoorn, of door middel van stoppen op een natuurhoorn in de juiste stemming.

Schubert's "Auf dem Strom" uit 1828 wordt vaak genoemd als het eerste werk van een vooraanstaand componist waarin de ventielhoorn gebruikt wordt, maar Schubert zelf had de ventielhoorn al eerder gebruikt in zijn "Nachtgesang im Walde" uit 1827. Beide stukken zijn geschreven voor de broers Eduard Constantin Lewy en Joseph Rudolphe Lewy, zeer getalenteerde hoornisten die op veel plaatsen in Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk optraden. Voordat Schubert deze stukken schreef werden er al twee opvallende werken voor ventielhoorn uitgevoerd in Berlijn. Hoornist, componist en dirigent Georg Abraham Schneider (1770-1839) schreef in 1818 een Concertino voor drie (ventiel)hoorns. Het orkestdebuut van de ventielhoorn was in 1835 in "La Juive" van Jules Halévy (1799-1862), waarin regelmatig een tweetal ventielhoorns zijn voorgeschreven naast twee natuurhoorns. Er wordt vaak gedacht dat de solo voor de vierde hoorn in de 9de symfonie (1824) van Beethoven wellicht ook voor ventielhoorn was geschreven, maar deze solo is naar alle waarschijnlijkheid toch echt voor natuurhoorn bedoeld geweest (gespeeld door Eduard Constantin Lewy).

Gezien de hierboven beschreven geschiedenis van de ventielhoorn is het niet verbazingwekkend dat Oscar Franz in 1880 zijn Waldhorn-Schule begon met oefeningen die alleen bestaan uit open tonen op de natuurhoorn. Na enige bladzijden met natuurhoornoefeningen beschrijft franz het gestopt spelen op de natuurhoorn. Volgens hem is het ook voor bespelers van de ventielhoorn belangrijk om op deze manier natuurhoorn te leren spelen. Ze zullen dan niet hulpeloos zijn als een ventiel hapert, maar gewoon door kunnen spelen, terwijl iemand die alleen ventielhoorn kan spelen in zo'n geval "als een lamme zonder krukken is". Hij benadrukt dat hij ernaar moet streven om de gestopte tonen zo helder te laten klinken dat er weinig verschil is tussen open en gestopte tonen. De gestopte hoorn moet zeker niet klinken "alsof er een doek in het instrument gestopt is". Pas na uitleg over gestopt spelen komen de ventielen aan bod. Daarbij schenkt Franz met name veel aandacht aan transponeren, de manier om partijen in alle stemmingen op één ventielhoorn (in F) te spelen. Hoewel hij aangeeft dat het soms beter is een andere stembeugel te gebruiken (vooral als er hoge stemmingen worden voorgeschreven), is zijn methode toch het meest gericht op het (transponerend) bespelen van de ventielhoorn. "Bepaalde passages zullen ongetwijfeld fraaier klinken als ze uitgevoerd worden op een hoorn in de aangegeven stemming, maar zolang de passage perfect uitgevoerd wordt zal men er niet op letten of er al dan niet getransponeerd werd." Hieruit blijkt dat Oscar Franz duidelijk een andere (modernere?) houding had tegenover transponeren dan zijn tijdgenoot Henri Kling (1842 - 1918). Die schrijft in zijn Horn-Schule uit 1865 dat met name de G, A en hoge Bb beugels altijd gebruikt moeten worden als deze de stemmingen staan voorgeschreven. "De onterechte aanname dat stembeugels overbodig zijn op de ventielhoorn, omdat alles transponerend op de F hoorn gespeeld zou kunnen worden, hoeft niet serieus genomen te worden. Hoornisten die dit doen zullen regelmatig door het publiek uitgelachen worden!"

Natuurlijk zijn onze modernere ventielhoorns zeer betrouwbaar en hebben technische ontwikkelingen ervoor gezorgd dat alle stemmingen wel goed klinken op één hoorn, maar toch is het bestuderen van klassieke hoornmethodes als die van Oscar Franz zeer nuttig. Enerzijds omdat zijn natuurtoonoefeningen erg goed voor de embouchure zijn en anderzijds omdat enige kennis over de geschiedenis van ons instrument in de klassieke muziek ongetwijfeld zal bijdragen aan een nog betere uitvoering.

 

Connection Error: Access denied for user 'hoorn_artikels'@'localhost' (using password: YES)