Da
Capo |
Een
deel van de compositie dievanaf het begin herhaald moet worden. |
|
|
Da
Capo aria |
Driedelige
aria waarvan het derde deel het eerste met varianten herhaalt |
|
|
Da
Capo principe |
De
gezongen delen in een aria worden afgewisselt door een instrumentaal deel. |
|
|
Da
segno |
Aanduiding
dat een deel van de compositie vanaf een bepaald teken herhaald moet worden. |
|
|
Danssuite |
Compositie
met minstens vier onderdelen. |
|
|
Demi-caractère |
Een
folkloristische dansstijl, soms wat komisch getint, vaak technisch heel
moeilijk. |
|
|
Detonatie |
Afwijking
van de juiste toon |
|
|
Deuterus |
Tweede
modus met finalis op mi. Omvat de authentieke derde en de plagale vierde
kerktoon |
|
|
Diafonie |
Dissonant,
niet welluidend |
|
|
diaken |
Assistent
van de celebrant bij de mis; ook een geestelijke die de voorlaatste van
de zeven wijdingen ontvangen heeft |
|
|
Diapason |
toonhoogte,
algemeen geldende stemming |
|
|
diastematisch
handschrift
|
Neumen
met aanduiding toonhoogte |
|
|
Diatonisch |
opeenvolgend |
|
|
Diatonische
toonreeks |
Doorlopende
reeks opeenvolgende tonen |
|
|
Diptiek |
Compositie
die bestaat uit twee delen (tweeluik) |
|
|
Dirigent |
Leidt
het orkest, ensemble of koor. Bepaalt het tempo en hoe er gespeeld moet
worden. |
|
|
Dirty
intonation |
Het
opzettelijk iets te hoog of te laag spelen of het vervormen van de toon |
|
|
Discant |
Hoge
gedeelte van het toonregister |
|
|
Discantus |
Meerstemmigheid |
|
|
Dissonant
|
Een
samenklank waarvan de tonen veel wrijving geven (onrustig, spannend). Deze
samenklank kan uit twee of meer tonen bestaan. |
|
|
Divertimento |
Meerdelige
compositie met een luchtig karakter |
|
|
Dixieland |
Oude
stijl van Jazz. Blanke orkestjes die wesstere melodieën spelen met
van oorsprong Afrikaanse ritmes. |
|
|
Do |
Eerste
noot van een toonladder. Wordt ook wel aangeduid met c |
|
|
Dodecafonie |
Compositietechniek
waarbij de chromatische tonen alle twaalf worden toegepast |
|
|
Dominant |
De
vijfde toon of trap van een toonladder. In de toonladder van do is de sol
de dominant |
|
|
Doorgecomponeerd |
Liedvorm
waarbij elke strofe een andere melodie heeft |
|
|
Doorwerking |
In
een sonate het deel na de expositie waarin de componist 'speelt' met verschillende
thema's uit de expositie |
|
|
Doublure |
Instrument
dat een stem exact volgt en die stem daardoor verdubbelt |
|
|
doxologie |
Lofspreuken:
men onderscheidt de grote doxologie (Gloria in excelsis Deo) en de kleine
doxologie (Gloria Patri et Filio) |
|
|
Drieklank |
Een
samenklank die is opgebouwd uit drie verschillende tonen |
|
|
Dubbelconcert |
Concert
voor twee instrumenten of twee orkesten |
|
|
Dubbelkruis |
Twee
kruisen voor een noot, die aangeven dat de noot twee halve tonen of één
toon moet verhoogd worden. Wordt soms ook aangeduid met een x voor de noot. |
|
|
Dubbelmol |
Twee
mollen voor een noot, die aangeven dat de noot twee halve tonen of één
toon moet verlaagd worden |
|
|
duet |
twee
stemmen of twee instrumenten |
|
|
Duo
|
Muziekstuk
voor twee instrumenten en ook een groep die uit twee muzikanten bestaat |
|
|
Duool |
Een
in tweeën gedeelde noot |
|
|
Dur |
grote-terts-toonsoort |
|
|
Dynamiek |
De
toonsterkte. Zijn schakeringen die bepalen hoe hard of zacht een muziekstuk
gespeeld moet worden. |