Maat |
Verdeling
van muziek in gelijke stukjes. Elk stukje (maat) bestaat uit evenveel tellen.
In een notenbalk wordt een maat afgescheiden met een maatstreep |
|
|
Maataccent |
Het
benadrukken van de eerste tel van een maat waardoor de maatsoort herkenbaar
wordt |
|
|
Maatstreep |
Een
verticale streep door de notenbalk, steeds vóór de eerste
tel |
|
|
Maatsoort |
Het
aantal tellen per maat. Een maat kan in twee, drie of vier tellen verdeeld
worden. Deze onderverdeling heet maatsoort. De maatsoort wordt aan het begin
van een stuk in de vorm van een breuk aangegeven, bijvoorbeeld 3/4, 4/4
of 6/8. Het bovenste getal geeft aan hoeveel tellen er in één
maat staan. Het onderste getal geeft aan welke notenwaarde één
tel krijgt. Als het onderste getal 4 is duurt de kwartnoot één
tel, als het onderste getal 8 is duurt de achtste noot één
tel. |
|
|
Madrigaal |
Meerstemmig
lied met een niet-religieuze tekst. |
|
|
Madrilena |
Spaanse
nationale dans |
|
|
Maestro |
Hoogachtende,
niet-officiële aanduiding voor dirigenten, muziekprofessoren of componisten |
|
|
Maggiore |
majeur,
grote terts |
|
|
Magnificat |
Lofzang,
veel gebruikt tijdens de vespers in de katholieke kerk |
|
|
Majeur |
Toongeslacht
met grote terts |
|
|
Mallets |
Zijn
de stokken waarmee instrumenten met klankstaven worden bespeeld. |
|
|
Mannenalt |
Door
tijdens de stemmutatie in de pubertijd op verantwoorde wijze te blijven
zingen blijft soms -niet altijd- een gedeelte van de omvang van de kinderstem
aanwezig. In dit geval ontstaat een mannenalt, met bijna hetzelfde bereik
in de hoogte als een vrouwenalt -de laagte is niet van belang |
|
|
Manuaal |
Het
klavier van een orgel |
|
|
Manualen |
De
klaviertoetsen van het orgel. |
|
|
Marcia funebre |
Treurmars,
onder meer gespeeld tijdens begrafenissen |
|
|
Mars |
Compositie
in marstempo, oorspronkelijk bedoeld om op te marcheren |
|
|
Mazurka |
Poolse
dans in driedelige maat |
|
|
Melisma |
Veelheid
van notengroepen op één lettergreep |
|
|
Melismatisch |
Meerdere
tonen op één lettergreep |
|
|
Melismatisch
gezang
|
Gezang
met veel melismen, rijk aan noten dus |
|
|
Melodie |
Een
opeenvolging van tonen die samen één geheel vormen |
|
|
Melodie-instrumenten |
Instrumenten
waarop alleen een melodie kan worden gespeeld, dus telkens één
toon tegelijk |
|
|
Melodiesectie |
De
instrumenten die de melodische lijnenspelen, onder begeleiding van de ritme-sectie |
|
|
Melodrama |
Begeleidende
muziek bij een gesproken tekst |
|
|
Menuet |
Oud-Franse
dans in een driedelige maat, langzaam van tempo |
|
|
Mensuur |
De
verhouding tussen de wijdte en lengte van de buis. Een instrument met een
nauwe mensuur heeft doorgaans een boventoonrijkere klank en blaast gemakkelijker
over in hogere boventonen dan een instrument met een wijdere mensuur |
|
|
Metronoom |
Kastje
met een slinger die het tempo exact aangeeft |
|
|
Metrum |
Maat |
|
|
Metten |
nachtofficie
|
|
|
Mezzo-sopraan
|
Middelste
vrouwenstem
|
|
|
Mi |
Muzieknoot.
3de noot van de toonladder van do |
|
|
Mineur |
Toongeslacht
met kleine terts |
|
|
Minimal
music |
Compositorische
stijlinrichting die wordt gekenmerkt door een voortdurende, weinig gevarieerde
herhaling van korte klank- en ritme patronen. Door de constante herhaling
ontstaan in zichzelf berustende, zwevende klankvelden. |
|
|
Minnelied |
Lied
waarin een geliefde wordt bezongen |
|
|
Minnesänger |
Duitse
navolgers van de Trouveres |
|
|
Mis |
Eucharistieviering,
ritueel rond het avondmaal. |
|
|
Missa |
De
gezamenlijke gezangen voor een katholieke kerkdienst |
|
|
Missaal |
liturgisch
boek met alle misgebeden |
|
|
Moderne
dans |
Een
dansstijl die begin 2Oste eeuw ontstaan is in Amerika en Europa, waarin
vanuit persoonlijk emoties gezocht werd naar een eigen (expressionistische)
danstaal |
|
|
Modulatie |
Overgang
van een toonsoort in een andere binnen hetzelfde muziekstuk. |
|
|
Modus |
Gregoriaanse
toonsoort. |
|
|
Mol |
Een
teken dat aangeeft dat de toon met een halve toon verlaagd moet worden.
Wordt aangeduid met een soort van b. Soms hoor je nog 'bemol' ipv mol zeggen,
omdat dit de vroegere benaming was. |
|
|
Mondstuk |
Meestal
afneembaar voorste gedeelte waarmee het instrument aangeblazen wordt. |
|
|
Monodie |
Door
harmonie begeleide eenstemmigheid |
|
|
Monofonie |
Eénstemmige
stijl |
|
|
Motet |
Kort,
meerstemmig zangstuk met een religieuze tekst |
|
|
Motief |
Kleinste
thematisch betekenisvolle bestanddeel van een muziekstuk. Meer motieven
vormen een thema |
|
|
Moulure |
Sierlijst
of -band die op instrumenten wordt aangebracht |
|
|
Musical |
Een
moderne vorm van opera of operette. Ook een musical vindt plaats in een
decor en er wordt gezongen en geacteerd |
|
|
Musique
concrète |
Muziek
gebaseerd op alledaagse geluiden, uit de Avantgarde |
|
|
Muzikale
zin |
Een
melodisch geheel binnen een melodie |
|
|
Muzieknotatie |
De
notenschrift |
|
|
Muziekschrift |
De
notenschrift |